Hierbij een opsomming van de 55 Sutra’s in Sãdhana Pãda (scholing) uit het boek De Yoga Sutra’s van Patañjali door Dr. I.K. Taimni.

  1. Strenge zelftucht, en studie die leidt tot kennis van het zelf en algehele zelfovergave aan Isvara (God), vormen het beginstadium van Yoga (Kriyã-Yoga).
  2. (Kriyã-Yoga wordt beoefend) om het verzachten van de Klesa’s (bezoekingen) en de toestand van Samãdhi (eenheidsbeleving) teweeg te brengen.
  3. Het gebrek aan werkelijkheidsbesef, het gevoel van ik-ben-heid of egoïsme, het gevoel van aangetrokken te worden tot en afgestoten te worden van de objecten en het verlangen te leven (in een lichaam), zijn de grote bezoekingen of oorzaken van alle ellende in het leven.
  4. Avidyã, onwetendheid omtrent het Werkelijke, is de oorsprong van die dingen die erna worden genoemd, of ze zich nu bevinden in de sluimerende, ijle afwisselende of uitgebreide toestand.
  5. Avidyã is respectievelijk het niet-eeuwige, het onzuivere, het boze, en het niet-Zelf te houden voor het eeuwige, zuivere, het goede en het Atman.
  6. Asmitã is de identiteit of doormengeling, als het ware, van de kracht van het bewustzijn (Purusa) met de kracht van het waarnemen(Buddhi).
  7. Die aantrekkelijkheid, die samengaat met vreugde, is Rãga.
  8. Die afkeer, die met pijn samengaat, is Dvesa.
  9. Abhinivesa is de krachtige begeerte om in leven te blijven, die zelfs de geleerden (of de wijzen) beheerst.
  10. Deze, de subtiele, kunnen gereduceerd worden door ze terug tot hun oorsprong, tot oplossing te brengen.
  11. Hun werkzame modificties (wijzigingen) moeten door meditatie worden stilgelegd.
  12. Het reservoir van Karma’s welke geworteld zijn in de Klesa’s brengt allerlei ervaringen in dit leven en in volgende.
  13. Zolang de wortel er is (namelijk van Karmãsaya) moet deze tot rijping komen en resulteren in levens van verschillende klasse
  14. Ze hebben vreugde of smart als hun vrucht, al naar gelang hun oorzaak deugd of verdorvenheid (fout, gebrek, ondeugd) is.
  15. Voor de mensen die onderscheidingsvermogen hebben ontwikkeld, is alle ellende wegens de pijnen (smart) als gevolg van verandering, bezorgdheid en tendensen en ook wegens de conflicten tussen het functioneren van de Guna’s en de Vrtti’s (wijzigingen van het denkvermogen).
  16. De ellende die er nog niet is, kan en moet vermeden worden.
  17. De oorzaak van dat wat vermeden moet worden is de vereniging van de Ziener met het Geziene.
  18. Het geziene (de objectieve kant van het gemanifesteerde) wordt gevormd door de elementen de zintuigen, heeft de aard van inzicht, werkzaamheid en stabiliteit (Sattva, Rajas en Tamas) en heeft ten doel (Purusa) ervaring en bevrijding (te schenken).
  19. De stadia van de Guna’s zijn het bijzondere, het algemene, het gedifferentieerde en het ongedifferentieerde.
  20. De Ziener (Purusa) is louter bewustzijn, maar hoewel zuiver, schijnt hij door middel van het denken waar te nemen.
  21. Het bestaan alleen al van het Geziene (namelijk dat het geziene er is) is ter wille van Hem (dat wil zeggen, Praktri bestaat alleen maar ter wille van Hem).
  22. Hoewel het voor hem wiens doel is verwezenlijkt is als niet bestaand wordt ervaren, blijft het voor anderen bestaan, doordat het aan anderen (behalve hem) gemeen is.
  23. Het doel van de vereniging van de Purusa en Praktri, is dat de Purusa het besef zal krijgen omtrent zijn ware aard, en ook de ontplooiing van de krachten, inherent in hem en in Praktri.
  24. De oorzaak ervan is het gebrek aan besef omtrent zijn werkelijke aard.
  25. Het uit elkaar houden van Purusa en Praktri, teweeggebracht door het verdwijnen van Avidyã is de ware remedie en dat is de Bevrijding van de Ziener.
  26. De ononderbroken beoefening van het besef van het Werkelijke is het middel tot verdrijving (namelijk Avidyã).
  27. In zijn geval wordt het hoogste stadium van verlichting langs zeven treden bereikt.
  28. Door ontwikkeling van de bij elkaar horende Yoga-oefeningen ontstaat bij de vernietiging van onzuiverheid de spirituele verlichting, die zich ontwikkelt tot gewaarzijn van de Werkelijkheid.
  29. Zelfbeteugeling, bindende voorschriften, lichaamshoudingen, adembeheersing (het regelen van de adem), terugtrekking (uit de buitenwereld), concentratie, contemplatie, extase, zijn de acht onderdelen (van de zelfdiscipline van Yoga)
  30. Geloften en zelfonthouding omvatten het zich onthouden van geweld, leugen en bedrog, diefstal, onkuisheid, hebzucht.
  31. Deze (de vijf geloften), niet beperkt (getemperd) door rang of stand, plaats, tijd, of omstandigheden, en alle stadia omvattend, vormen samen de Grote Gelofte.
  32. Zuiverheid, tevredenheid, onthouding, Zelfstudie, zelfovergave aan God, vormen samen de naleving van de geboden (Niyama).
  33. Als het denken verstoord wordt door onbehoorlijke gedachten, is het voortdurend nadenken over het tegengestelde (de remedie).
  34. Aangezien onbetamelijke gedachten, emoties (en handelingen) zoals die welke bedreven worden met geweldpleging, enzovoort, of ze nu gekoesterd, veroorzaakt of verricht worden, door anderen of ze nu veroorzaakt worden door hebzucht, toorn of begoocheling, of ze nu aanwezig zijn in geringe, tamelijke of intense mate, eindeloos lijden en onwetendheid ten gevolge van hebben, is het dus noodzakelijk om over de tegengestelden na te denken.
  35. Als men stevig gegrondvest is in geweldloosheid, is het opgeven van (alle) vijandigheden in (zijn) bijzijn.
  36. Is men stevig gegrondvest in waarheidlievendheid, dan berust de berust de vrucht van handeling uitsluitend op de handeling (van de Yogi).
  37. Als iemand stevig gegrondvest is in de waarheidlievendheid, komen allerlei kostbare schatten (juwelen) omhoog. (voor de Yogi).
  38. Als men stevig gegrondvest is in de seksuele onthouding, wint men de kracht, ontembare energie.
  39. Als de afwezigheid van bezitsdrang een voldongen feit is, komt kennis (inzicht) omtrent het ‘hoe’ en ‘waartoe’ van het bestaan.
  40. Uit fysieke reinheid (zuiverheid) (ontstaat) afkeer van het eigen lichaam en tegenzin om in het fysiek contact te komen met anderen.
  41. Uit mentale zuiverheid (ontstaat) zuiverheid van Sattva, opgewektheid, eenpuntige gerichtheid, beheersing van de zinnen en geschiktheid tot het schouwen van het Zelf.
  42. Door tevredenheid het allerhoogste geluk.
  43. Volmaaktheid van de zintuigen en het lichaam (komt) na eliminatie van de onzuiverheid door strenge onthouding.
  44. Door (of vanuit) Zelf-studie ontstaat een nauwcontact met de verlangde godheid.
  45. Door overgave aan God het tot stand komen van Samãdhi.
  46. De lichaamshouding moet vast en evenwichtig en gemakkelijk zijn.
  47. Door verslapping van de inspanningen door meditatie op het ‘Eindeloze’ gaat men lichaamshouding beheersen.
  48. Daardoor geen aanvallen van (de kant van) de paren van tegenstellingen.
  49. Als dit voltooid is, (volgt) Prãnãyãma, dat is adembeheersing, het ophouden van in- en uitademing.
  50. (Het is in) uitwendige, inwendige of plotseling tot stilstand gebrachte wijziging; wordt gereguleerd door plaats, tijd en getal, (en wordt hoe langer hoe) langduriger en subtieler.
  51. Die Prãnãyãma, die uitgaat boven het bereik van het inwendige en uitwendige, is de vierde soort (Prãna-beheersing).
  52. Daardoor verdwijnt (wordt) de versluiering van het licht (weggenomen).
  53. En (komt) de geschiktheid van het denkvermogen tot concentratie.
  54. Pratyãhãra of abstractie is, als het ware, de nabootsing door de zintuigen van het denkvermogen door zich terug te trekken, los te maken, van hun objecten.
  55. Dan volgt de hoogste heerschappij over de zinnen.